Na een kortere nachtrust dan gepland staan we alweer voor de zesde dag op rij vroeg naast ons bed. Het is tenslotte geen vakantie in Indonesië. We zijn op reis! We hebben vandaag een flinke verplaatsing, van meer dan vierhonderd kilometer, voor de boeg, tenminste, als we zo ver kunnen komen. Vierhonderd kilometer klinkt in de bewoonde wereld niet als erg ver maar hier in zuidoost Azië waar de gemiddelde reissnelheid tussen de 35 en 40 km/u ligt praten we altijd nog over ongeveer tien uur verplaatsen plus de wachttijden.
Klokslag zeven uur zitten we aan het schamele ontbijt en ik probeer twee droge witte boterhammen naar binnen te werken. In de zoete kanarie gele margarine en eeuwige flets rode aardbeienjam heb ik geen zin. Ik was nooit een zoetekauw maar nadat er diabetes bij me is geconstateerd is het alleen nog maar minder geworden. Een kok, voor een gebakken eitje, is er in geen velden of wegen te bekennen.
Het lukt me maar niet om het taaie mengsel in mijn droge mond door te slikken dus na een boterham gaf ik het op. De vele flessen Bintang bier van gisterenavond zitten nog in mijn systeem. Gelukkig heb ik haast nooit een kater! Het was een gezellige avond en Michael had zich laat op de avond nog bij ons gevoegd. Ook al ging de bar al om half elf dicht, de vermoeidheid en Bintang bier waren vermengd tot een perfect slaapmiddel.
Na een kort afscheid van Michael en zijn ouders, die ook aan de ontbijttafels zijn aangeschoven, gaan we op goed geluk naar de hoofdweg die ons weer in tegengestelde richting naar Gilimanuk moet brengen. We kijken nog een laatste keer naar de “Union Heerenfiets” die nog uit het “Indiesche tijdperk” stamt. Ik zie in mijn gedachten de plantage opzichter op zijn Union fiets door de sawa’s pedalen terwijl de koelie’s de net geoogste koffie verslepen. Wat moet het hier in Nederlands Indië voor de tweede wereldoorlog toch paradijselijk mooi zijn geweest?
Op Bali is het openbaar vervoer, net als op heelveel toeristen plaatsen in Azië, eigendom van de lokale bevolking die je als buitenlandse “rijke” toerist met veel plezier veel te veel voor je tochtje rekenen. Wij zitten dus langs de weg en hopen dat we zullen worden toegelaten in een lokale bus op weg naar Kilimanuk. Binnen enkele seconden zijn we omringt door sjacheraars die uit het niets zijn opgedoemd en die ons vervoer aanbieden naar elke stad in Indonesië. Zelfs Jakarta komt voorbij, en dat is toch al snel een kilometer of 800 hemelsbreed! We moeten er samen, ondanks het ongemak, hard om lachen.
De meeste sjacheraars druipen vanzelf en hevig teleurgesteld af. Het loopt voor ons op rolletjes en binnen tien minuten hebben we plaatsen achter in een grote bus die volgens de chauffeur zelfs helemaal naar de ferryterminal gaat. “De eerste klap is een daalder waard”, onze verplaatsing naar Malang is voorspoedig begonnen. Door de achterruit zien we de meest standvastige sjacheraars uit het beeld verdwijnen. Onverrichter zake en als een troep hongerige wolven weer op zoek naar een volgende prooi.
Vanuit de bus op deze vroege ochtend zien we pas hoe lelijk Bali eigenlijk is! De enige rondweg aan de noordkant van het eiland trekt als een sterke magneet de mensen aan om hier hun huizen, winkels en andere misbaksels te bouwen. Lelijke betonnen dozen met vaak een golfijzeren dak, geschilderd in afzichtelijk lelijke kleuren. Mensen komen en gaan in de bus, ze gunnen ons geen blik waardig. Op Bali zijn ze wel gewend aan toeristen. Maar dit is niet het Bali dat je op de mooie plaatjes in de reisgidsen vind.
Bijna twee uur later stappen we aan de terminal uit en we bedanken de chauffeur die het te druk heeft met het bereken van de kosten voor de, op het dak van de bus, vervoerde vracht. Ik voel nu een enorme holte in mijn lichaam die gevuld moet worden. Op die ene droge witte boterham van het ontbijt kan ik niet leven! Na het kopen van de plaatsbewijzen zoek ik de terminal af voor wat te eten en te drinken. Eindelijk een koude Cola light maar vast voedsel dat me bekoord is nergens te vinden.
‘Straks eerst wat eten!’, zeg ik tegen Tettje die het direct met me eens is.
Ik voel mijn maag en darmen knorren. De Cola light neemt wat van de honger en de lichte kater weg. Een oude tandloze Balinees klopt ons op de schouder en wijst zonder een woord te zeggen naar een oude veerboot die net aanmeert. Dat zal onze boot dan wel zijn! Alleen een knik is voldoende en Tettje begrijpt dat we richting de loopplank gaan. De Balinees tikt me nog een keer op de schouder en houdt zijn vlakke hand voor me op, met een brede glimlach op zijn gezicht. Ik geef hem al mijn, veelal aluminium en haast waardeloos, muntgeld.
‘Thank you!’, hoor ik achter me fluisteren terwijl we ons snel uit de voeten maken voor de ongetwijfeld in groten getale aanwezige onzichtbare bedelaars.
Nog voordat we aan boord zijn trekt een fiets met een klein glazen kastje achterop de pakkedrager mijn aandacht. “Nasi”, staat er met grote gele letters op te lezen. Nu is “nasi” in het Indonesisch rijst dus we zijn al een aardig stukje op de juiste weg. Met Tettje in mijn kielzog been ik op de niet al te grote, kretek sigaretten rokende, verkoper af. Kleine pakketjes van gevouwen bananenbladeren liggen achter het kleine ruitje op de hongerige klanten te wachten. Plastic zakjes met kroepoek bungelen aan een haakje. Erg lang hoef ik er niet over na te denken terwijl Tettje nog even de kat uit de boom kijkt en wacht tot hij de inhoud van het bananenblad heeft gezien.
‘Berapa?’ (Hoeveel?), vraag ik hem in mijn beste Indonesisch.
‘Tiga ribu’, lacht hij me verbaasd toe.
3000 Rupiah (€ 0,22) is geen prijs, voor dat luttele bedrag kan ik wel een miskleun hebben, dus bestel ik één bananenblad pakketje. Nadat hij het mij het pakketje heeft overhandigd kan ik niet wachten om te zien welke verrassing er zich in het groene blad bevind! Een flinke bal witte rijst met wat groente en iets dat op een stuk gevulde omelet lijkt ontvouwt zich in het groene blad voor mijn ogen.
‘Sambol’, vraagt hij terwijl ik in gedachten verzonken ben over mijn net gekochte ontbijt.
‘Yes’, antwoord ik haast automatisch.
Zodra zijn vraag aan mij tot me doordringt schiet ik in de lach. Ik waan me voor een moment in een willekeurig Chinees/Indonesisch restaurant in Nederland. Verbaasd kijkt de verkoper me aan terwijl hij met een kaviaar lepeltje het pittige goedje voorzichtig naast de witte bal rijst legt.
Sambal dien je naast het gerecht te leggen waarna je steeds een rijstballetje in de pasta doopt. De mooie droge korrel is een westerse gedachte, echte rijst dient te kleven! Hoe kun je anders rijst met je handen of met stokjes eten?
Over de kwaliteit van de nasi heb ik niets te klagen, en het is ook echte verse sambal, niet van dat spul uit potjes. Ondanks mijn aandringen slaat Tettje mijn aanbod voor het ontbijt af. We zoeken straks nog wel wat te eten voor Tettje, voordat we in de bus stappen. Met het gevulde blad in de hand, en af en toe een met een klein plastic lepeltje een hap nemend, stappen Tettje en ik aan boord van de oude veerboot die ons weer naar Jawa Timor zal brengen.
Aan de andere kant in Ketapang is het weer een heel ander verhaal. De sjacheraars hebben ons al van verre aan het dek van de veerboot zien staan. Als vechtende vrouwen bij de uitverkoop, met het gebruik van hun beide ellebogen, proberen ze als eerste bij ons te komen.
‘Bromo, Bromo, Ijen, Ijen, Surabaya, Surabaya en Malang, Malang’, klinkt het in koor uit tientallen kelen.
Heel rustig, en ons nergens van aantrekkend, lopen we de loopplank af richting de uitgang van het veerboot terrein gevolgd door het leger schreeuwende, en nooit opgevende, sjacheraars.
Net buiten de poort zijn de meeste sjacheraars al afgedropen en weer teruggekeerd naar de loopplank waar binnen een half uur de volgende veerboot weer zal aanmeren. Een nieuwe hindernis, in de vorm van taxichauffeurs die in ons de hoofdprijs in de loterij zien, volgt de vastberaden sjacheraars van de loopplank op. Bijna alle namen van de belangrijkste steden op Java vliegen ons om de oren, veelal aangevuld met prijzen die hoger zijn dan eerste klas vliegtickets. Wanneer de storm eenmaal is geluwd komen wij tot leven en proberen uit te vinden wat het redelijkerwijs zou kosten om van hier naar het plaatselijke busstation te gaan. De taxichauffeurs kijken elkaar lachend aan en beginnen met 100.000 Rupiah. Dat is duurder dan een taxi in Londen!
We staan op en lopen zonder enige aandacht aan de verbaasde taxichauffeurs te geven in de richting van Banyuwangi. Een kleine groep microlets staat in de verte bij elkaar te wachten en misschien hebben we daar meer geluk.
Bij die kleine minibusjes aangekomen begint het hele spektakel weer van vooraf aan. Het is nu voor de vierde keer vandaag dat we een poging wagen om te onderhandelen en het begint me wel een beetje te vervelen. Ook is het onverwachte oponthoud niet echt welkom. De tijd begint te dringen en we hebben nog ver te gaan. Maar hoe ik ook redeneer en de redelijkheid probeer te bewaren komen we geen stap verder. Maar je moet nu eenmaal verder en je kan onmogelijk blijven afdingen tot in het oneindige.
Dat je genaaid wordt staat als een paal boven water dus nu moet je proberen de schade zoveel mogelijk te beperken. We hebben na lang zeuren er uiteindelijk één te pakken voor 10.000 rupiah samen en stappen snel in voordat de chauffeur zich bedenkt. Met gierende, en waarschijnlijk spiegelgladde banden, draait het busje en we rijden weg in de tegenovergestelde richting.
‘Stop!, Stop!, waar gaan we heen?, schreeuw ik op de top van mijn stem naar de chauffeur om boven het geluid van de loeiende motor uit te komen.
‘Naar de bus die jullie naar Surabaya gaat brengen!’, lacht hij terwijl hij zijn ogen op het moordend drukke verkeer houdt.
‘Maar we willen helemaal niet naar Suraybaya, we willen naar het busstation”, schreeuw ik hem geërgerd toe.
‘Nee, het is veel beter dat je naar Surabaya gaat!’, schreeuwt hij met de beloning voor het aanleveren van passagiers voor de busmaatschappij in zijn achterhoofd.
Tettje en ik springen bij de eerste gelegenheid uit de langzaam rijdende bus en laten de kleine Javaan achter met zijn dromen. Hij kan niet stoppen en wordt als in een kolkende rivier door de rest van het verkeer meegesleurd.
Maar wij zijn geen stap verder gekomen! Mijn GPS geeft aan dat we alleen maar verder van het busstation zijn gekomen. We kijken eens goed om ons heen en zien aan de overkant een handvol minibusjes staan, met de chauffeurs uit het raam leunend om te zien wat er allemaal voor hun neuzen gebeurde.
Plan drie treed nu in werking! Langzaam, en vol van zelfvertrouwen uitstralend, stappen we met onze rugzakken op de rug geriemd in de richting van Banyuwangi. Na ongeveer een minuut of vijf komt er een minibusje, dat half vol is, naast ons rijden. De chauffeur kijkt ons vragend aan en stopt naast de weg, dit is het moment in te stappen.
“Busterminal”, lacht de chauffeur ons toe.
Terwijl Tettje met zijn rugzak in de bus klimt knik ik bevestigend tegen de chauffeur. We hebben weer een hindernis genomen. Terwijl ik hem de 6000 Rupiah in zijn handen druk scheurt het busje weg. Bij de busterminal aangekomen staat ons echter een onaangename verrassing te wachten. Er vertrekken hier helemaal geen bussen naar andere steden, alleen kleine minibusjes naar bestemmingen rond Banyuwangi.
Na een korte uitleg van een andere reiziger heb ik het eindelijk door. Er is de “busterminal” die de kleine busjes bedient en er is het “busstation” die de intercity bussen bedient. Niet lang gemaald over deze onverwachte fout, de tijd dringt, dus gaan we weer op zoek naar een minibusje die ons naar het “busstation” kan brengen.
Een heel erg dikke chauffeur, die zich als in een Houdini ontsnapping vanachter het stuur naar buiten moet wringen, ziet het wel zitten om ons voor 20.000 rupiah naar het “busstation” te brengen.
‘Busstation, busstation, busstation’, blijf ik herhalen totdat het precies hetzelfde herhaald.
Yes, busstation, busstation, busstation, Keratapi station, Keratapi station’, stottert hij, zich verslikkend in de lange aaneenschakeling van woorden.
En zo zijn we nu dus eindelijk op weg naar het intercity busstation van Banyuwangi. We rijden en rijden totdat de hoeveelheid rijstvelden veel groter is dan de hoeveelheid bebouwing. Onderweg is er nog een lange slanke man opgepikt met een muisachtig boeventronie die zenuwachtig aan zijn kretek sigaret zit te trekken en vanaf de bijrijdersstoel af en toe naar ons omkijkt.
Tettje en ik kijken elkaar recht in de ogen aan en ik krijg een onaangenaam gevoel vanbinnen. Zou dit het einde van onze reis zijn? Zouden we op klaarlichte dag op het platteland van Java worden beroofd? In gedachten maak ik plannen wat te doen wanneer er stront aan de knikker komt. We moeten die twee samen wel kunnen hebben, maar wat wanneer er verder weg nog meer handlangers staan te wachten? Het korte telefoon gesprek dat door de dikke chauffeur wordt gevoerd kunnen we ook niet volgen en laat de spanning alleen maar stijgen.
Maar tot een beroving is het nooit gekomen! De chauffeur stopt aan het einde van een landweg bij het “treinstation”. Op dit moment herinner ik me het woord Keratapi! Trein! Het woord kwam me al bekend voor van mijn reizen in Maleisië maar ik kon het niet plaatsen.
De chauffeur ervan proberen te overtuigen dat “busstation” en “treinstation” toch duidelijk twee heel verschillende dingen zijn is nutteloos, hij wil alleen maar zijn beloning zien. Dus moeten wij ze zelf maar een poets bakken!
Met een brede grijns op zijn mond spreekt de chauffeur nogmaals de verlossende woorden, ‘Keratapi Station’.
‘No, “busstation”, not “trainstation”’, snauw ik hem toe omdat ik mijn geduld begin te verliezen.
‘OK, “busstation”’, lacht hij terwijl hij bijval krijgt van de muis naast hem.
‘Maar dat kost wel 20.000 rupiah extra’, grijnst hij.
Nu heb ik hem in één klap door, effe een stukje omrijden en dan dubbel geld vragen. Kassa! Mooi niet!
Ik vertel hem dat we alleen maar biljetten van 50.000 rupiah hebben dus dat we het hele bedrag betalen wanneer we bij het busstation zijn. Onderweg zitten de twee voorin onafgebroken te lachen en verdelen waarschijnlijk de buit die hun aan het einde van dit ritje te wachten staat. Ook wij lachen vriendelijk en trekken ons strijdplan. Tettje heeft me meteen door en met zo min mogelijk woorden hebben we ons plan voor de aankomst bij het “busstation” klaar.
Bij het busstation aangekomen zie ik op mijn GPS dat we hier al langs zijn gekomen en dat is gelijk een bevestiging van mijn verdenkingen. We stappen rustig uit en terwijl ik met mijn portemonnee/notitieboekje sta te worstelen haalt Tettje onze rugzakken uit het busje. Zodra Tettje het teken geeft dat hij klaar is geef ik de muisachtige bijrijder de afgesproken 20.000 rupiah. De chauffeur probeerde Tettje nog tevergeefs door het kleine zijraam te grijpen in een poging om 20.000 rupiah extra te vangen.
‘Terimah Kashi!’ (Dankjewel), roep ik lachend terwijl we snel de drukke weg proberen over te steken. Met de scheldende dikke chauffeur en zijn kompaan met het smalle muizengezicht omkijkend verdwijnt de minibus uit het zicht. Nu zijn we echt, na de nodige omzwervingen, op het busstation aangekomen.
Nou ja, busstation? We lopen door een brede steeg met aan beide zijden kleine kraampjes die etenswaren en vooral lauw water en frisdrank verkopen, afgewisseld met kleine lokettjes waar ze kaartjes voor de diverse bussen verkopen. Zij zijn net zo verbaasd om ons te zien als wij om hun te zien. Aan het einde van de steeg komen we op een soort rotonde waar de bussen zonder heen en weer te steken hun koppen weer in de richting van de weg kunnen zetten.
Verbaasd laten we ons ergens op lage houten stoeltjes neervallen en drinken wat water. Terwijl Tettje de rugzakken in de gaten houdt ga ik op zoek naar vertrektijden en vervoersbewijzen. Ik had er al rekening mee gehouden dat de meeste bussen vroeg in de ochtend en laat in de avond vertrekken. Geholpen door een vriendelijke oude man, gekleed in een witte jurk met een lange witte baard en een karakteristiek zwart moslim hoedje, een songkok, op zijn hoofd, kom ik bij een klein loket. De man spreekt nog wat woorden Nederlands en dat maakt het een stuk gemakkelijker.
Zonder veel problemen koop ik twee kaartjes voor de bus zonder een prijs er op gedrukt. Ik moet mezelf ertoe dwingen om niet overal een oplichter achter te zoeken. Maar het blijft vreemd! Kaartjes voor een bus naar Malang zonder een prijs er op. Ik druk de oude man 2.000 rupiah in zijn hand als dank voor de hulp. Hij kijkt me recht in de ogen en ik kan niet kiezen of het dankbaarheid is, of wellicht ontgoocheling is dat ik in zijn ogen zie.
Over de vertrektijd van de bus kan de man, achter de dunne roestige tralies van het loket, me weinig vertellen! Die is afhankelijk van de aankomsttijd! Ik krab mezelf eens achter de oren en laat deze opmerking langs me heen gaan. Laat ook maar, denk ik, we zullen wel zien waar vandaag het schip strand. We hebben tijd genoeg en wanneer het niet mocht lukken dan slapen we maar een nachtje ergens anders.
Tettje raakt licht in paniek wanneer ik hem vertel wat ik heb uitgevonden. We kunnen tijdens het wachten niets anders doen dan mierzoete custard cakejes met lauwe frisdrank wegspoelen, en in de Lonely Planet van Indonesië lezen wat we verder tijdens onze reis kunnen gaan doen, terwijl we smachtend wachten op de bus naar Malang. Er gebeurt niets, en ook helemaal niets op dit busstation! We zien geen enkele beweging van een bus , groot of klein. Het lijkt er meer op dat we op een lokale markt zitten te wachten. Met elke seconde die verstrijkt worden we onzekerder. Om de twee minuten op mijn horloge kijken helpt ook niet.
De eerste bus die op de rotonde verschijnt blijkt gelukkig onze bus te zijn. Een bus zonder een echte dienstregeling en smalle banken bekleed met dik zweterig plastic. Het is niet anders. Het vriendelijke aanbod van de bijrijder om onze rugzakken op het dak van de bus te leggen slaan we maar af. Met de rugzakken op schoot vertrekken we na anderhalf uur wachten eindelijk met de bus naar Malang.
Negen uur hebben we over de busreis naar Malang gedaan! Negen nekhaar rechtovereind zettende uren! Inhaalmanoeuvres uit Amerikaanse actiefilms die je zelfs in je engste nachtmerrie niet zou willen meemaken! Negen lange uren zonder één stop om te eten! Negen uren slechts onderbroken door sanitaire stops van enkele minuten langs verstopte provinciale wegen! Negen uren op een harde oneffen stoel met een dikke zwetende plastic bekleding! Negen uren zweten zonder airconditioning! Negen uren met gitaar spelende bedelaars en lastige medepassagiers! Het enige verzetje was een opstootje van de bijrijder die een bestuurder van de auto voor hen in de file met een houten knuppel te lijf wilde gaan.
Dus na die negen uur rijden we eindelijk het “Arjosari busstation” van Malang binnen. Ik ben moe, vuil, voel me vies, hongerig en aan het einde van mijn krachten. De hele dag niets gedaan en toch helemaal kapot. De eerste taxichauffeur die een vreemde prijs voorstel krijgt een scheldkanonnade over zich heen die hij niet snel meer zal vergeten. Dat zijn de verschijnselen van een lage suikerspiegel. We moeten zo snel mogelijk een slaapplaats zoeken en eten.
Op aanraden van een medepassagier nemen we een kleine blauwe microlet, in de naastgelegen busterminal, richting het centrum van Malang. Een volgepropt busje naar de grote rotonde in het centrum van het oude Malang hebben we snel gevonden. Na een korte rit dropt de minibus ons af bij het Balai Kota. Gelukkig hebben we al snel het hotel, dat we op het oog hadden, gevonden. Het is al kwart over tien wanneer we onze rugzakken in de kamer gooien. Snel eerst nog wat eten en dan naar bed.
Maar ook hier zit het vandaag niet mee! Tijdens het verlaten van de kamer valt de deur na het afsluiten gewoon weer open. Wat ik ook probeer, de deur laat zich niet afsluiten. Er is gewoon teveel ruimte tussen het kozijn en het slot.
Genietend van een zelf gerolde sigaret volgt Tettje mijn bezigheden. Op dit tijdstip van de avond zijn er nog maar weinig medewerkers van het hotel te vinden. De nachtwaker is het er wel mee eens dat dit niet veilig is maar de man achter de receptie weigert ons een andere kamer te geven. Dreigen om weg te gaan helpt niet omdat we al hebben betaald! Mijn charme offensief, met enige hulp van de nachtwaker, werkt en we kunnen verhuizen naar een andere kamer. Alle hindernissen zijn vandaag genomen! Het ging niet allemaal even gemakkelijk maar dat zijn de charmes van het reizen.
De stad is op dit tijdstip verlaten en om half elf is alleen het restaurant met de gouden bogen nog open. Ik zal er niet omheen draaien, de halal hamburgers met patat smaakt ons voortreffelijk na zo’n lange dag. Volgevreten met fastfood en vermoeid klimmen we tussen de lakens in onze haast raamloze kamer. De raamairconditioning maakt herrie als een oude koelkast met een kapotte thermostaat. Morgen blijven we wat langer liggen en na het ontbijt gaan de stad verkennen.