Een impressie van de trein in Indonesië
We zijn blij dat we na twee saaie dagen Surabaya eindelijk kunnen verlaten, de kans dat ik hier ooit nog een keer terug kom is erg klein, we vertrekken naar Thailand weer vanuit Surabaya maar we zullen hier zeker niet overnachten. Heel misschien nog een keer op doorreis maar dan ook alleen als het niet anders kan. Na drie nachten en twee dagen kunnen we met een gerust hart zeggen dat het geen plezierige stad is en dat er ’s avonds voor ons ook zeer weinig te doen is.
We verlaten het hotel al vroeg en ik weet niet goed wat ik op het gezicht van de manager aflees. Is hij teleurgesteld of opgelucht dat we het hotel verlaten? We hadden een valse start bij aankomst in Surabaya maar ondanks de joviale oplossing blijf ik van mening dat we zijn misleid. Wanneer ik een Big Mac bestel verwacht ik ook geen Whopper omdat de MacDonald’s tijdelijk gesloten is! We nemen na het vandaag wat karige en eentonige ontbijt en een laatste kop koffie bij de McDonalds onze strategische posities in op het perron van het Gubeng station.
We gaan er logischer wijs van uit dat wagon nummer één vooraan de trein zal zijn. Na het binnenrijden van de lange rammelende trein blijkt onze wagon dus achteraan te zijn. De snelle wandeling over een volgepakt perron is een lange hindernisbaan! Overal staan mensen in de weg! Mensen met enorme dozen, goederen in jute zakken, het enige dat ontbreekt aan dit haast romantisch schouwspel is levend vee. Maar dat zullen we hoogstwaarschijnlijk ook niet op deze trein zien. Onze trein is de duurste van de drie verschillende soorten treinen, ekonimi, busines, eksekutif, die over de meer dan honderd jaar oude rails richting Banyuwangi rijden. Het klinkt moderner dan het is!
De oude afgetrapte trein is niet slecht van binnen maar ook niet precies wat we van de Eksekutif (1e klasse) verwacht hebben. Hier en daar steekt een veer door de voering en het is ons meteen duidelijk dat de Kereta Api, de trein, het uiteindelijk van het goedkope vliegen met budget maatschappijen zal verliezen. Prijs, reistijd en comfort worden ook hier op prijs gesteld. De trein blijft er nog wel een tijdje voor de hele arme Indonesiërs en voor de romantische gekken die voldoende tijd hebben en genieten van het ritmische schokken van de wagon en het monotone geluid van de stalen wielen die de gekoppelde spoorstaven passeren. Kadoeng kadoeng, kadoeng kadoeng, kadoeng kadoeng.
De zitplaatsen die we gisteren hebben gekregen zijn uiterst belabberd. Onze zitbank staat precies tussen twee ramen in en we hebben een uitzicht van nul komma nul. Leuk voor de Indonesiërs, want die slapen meteen als de bus of trein beweegt, maar dramatisch voor twee Hollandse polderzonen op reis door het land van “de stille kracht”.
De trein komt schokkend op gang en ik kijk door de haast lege wagon. Ik twijfel niet lang en verplaats mezelf naar een van de lege stoelen voor ons. Tettje volgt zwijgent mijn optreden en neemt mijn idee goedkeurend en zonder een woord te zeggen over. Hij gaat naar de linkerkant van de wagon en bemachtigt zo ook een zitplaats aan het raam. Wanneer het drukker wordt in onze wagon kunnen we altijd nog terug gaan naar onze eigen plaatsen.
Na een comfortabele treinreis van een kleine drie uur, ongeveer 100 Km, staan we gepakt en gezakt op het perron van Probolinggo. Deze stad heeft in de Lonely Planet een slechte naam omdat er veel sjacheraars in en rond het station opereren die de toeristen aan de lopende band extra dure busreizen proberen te verkopen. Wij zien er met zijn drieën aan het einde van het zonovergoten perron uit als gemakkelijke slachtoffers! Wij zijn nu de prooi en het is wachten op de jagers die ongetwijfeld in grote hordes op ons af zullen komen met hun “Hello Misterrrrrrrrrrr”.
Samen met ons is er nog een blanke uit de trein gestapt en na een kort informatief gesprek proberen we met zijn drieën uit te vinden hoe we bij het busstation buiten de stad kunnen komen. Nog voordat de eerste sjacheraar zich op ons stort staat ons noodplan vast en kunnen we meteen in de verdediging gaan. We lopen, alsof Probolinggo onze geboortegrond is, vastberaden langs de grote rij sjacheraars die niet goed weten wat hun nu weer overkomt.
Net buiten het kleine station van Probolinggo slaan we onze Lonely Planets open en dat is meteen het teken voor de groep sjacheraars om zich weer op hun prooien te storten. We gaan het gesprek met ze aan en voorzichtig proberen we wat nuttige informatie bij ze los te weken. Helaas zonder enig resultaat! Ze schakelen het onderwerp meteen over op hun taxi’s, minibusjes van goede vrienden, goedkoop, lang wachten op het busstation op een hele gevaarlijke bus en nog veel meer argumenten om ons te doen besluiten om toch maar met hun in zee te gaan. Van de sjacheraars kunnen we dus weinig hulp verwachten maar een toevallige voorbijganger wijst ons in de juiste weg.
'Neem die bus maar', wijst hij in de richting van een kleine gele minibus die een eindje verder in de straat staat en aanstalten maakt om weg te rijden. Wij rennen met z’n drieën al zwaaiend met onze armen naar de andere kant van de straat richting het kleine gele busje. De korte sprint met de rugzak op mijn rug is een explosie van angstige energie met als direct gevolg dat het zweet uit al mijn poriën loopt. Ik voel het water in dunne straaltjes over mijn rug lopen en mijn shirt kletsnat worden. Reizen in de tropen!
Bij het instappen in de kleine minibus stoot ik, door de vermoeidheid en de drukkende warmte, verschrikkelijk mijn hoofd aan de dakrand. Een beetje versuft en met sterren voor mijn ogen help ik de anderen om, met de rugzakken nog op de rug, de veel te kleine bus in te kruipen. Bezorgd kijkt de kleine Javaanse chauffeur achterom, met drie van die enorme buitenlanders en vier rugzakken in totaal is zijn bus helemaal vol. Mijn geruststellende woorden over een tip en een briefje van 10.000 Rupiah toveren een brede glimlach op zijn gezicht die zijn twee overgebleven bananen gele snijtanden toont.
Het busstation van Probolinggo hebben we nooit van dichtbij gezien! De chauffeur van de kleine minibus lijkt een slimme val voor ons te hebben gezet en wij zijn er met open ogen in gelopen. We worden recht voor de deur afgezet bij een reisbureau waar een overijverige eigenaar, Mr. Anton, ons meteen excursies voor de komende drie weken wil verkopen. Terwijl mijn twee reisgenoten nog verbaasd zijn over het gebeurde heb ik er direct zo mijn bedenkingen bij!
400.000 roepia ( € 35,-) per persoon lijkt me een hoop geld om zomaar bij een vreemde achter te laten in ruil voor een handvol waardeloze stukjes papier met een stempel van een obscure reisbureau en een handtekening. Nee, de minibus naar de rand van de krater van de Gunung Bromo is vandaag voldoende voor ons! We nemen met z’n drieën plaats op een veel te kleine gammele hardhouten bankje dat tegen een muur van het kleine kantoortje staat. Ik kijk eens goed om me heen terwijl mijn reisgenoten zenuwachtig door de inhoud van hun rugzak roeren. Grote kleurige posters aan de muur, de bekende posters! Bali, Bromo, Burudodur, Garuda Indonesia, Selamat Makan en mooie, in traditionele kleding gestoken, dansende Javaanse meisjes! Op zijn bevel wachten we op het verschijnen van onze minibus. We ervaren de koelte van de airconditioning in het kleine kantoortje als heel aangenaam. En veel beter dan de drukkende warmte buiten.
Mr. Anton is de hele tijd met de telefoon bezig en zijn gesprekken zijn luid en soms interessant. Het Bahasa heeft toch wel enkele woorden die een Nederlands oor er zo uit kan filteren. Af en toe kijkt hij naar ons op en wuift dan met zijn vrije hand een geruststellend gebaar dat we moeten blijven zitten. Wij zitten dus op dat bestelde busje te wachten terwijl ik nu het idee krijg dat hij dat busje voor de rit naar Cemoro Lawang nog aan het zoeken is. Ons geld zit al in de lade en dat komt er natuurlijk nooit meer uit.
Uiteindelijk blijkt hij best wel te vertrouwen en we zijn binnen een half uur op weg naar onze bestemming voor vandaag, Cemoro Lawang aan het einde van de weg die slingerend omhoog kruipt, aan de rand van de oude vulkaankrater. Bij het zien van het busje, dat ons ruim veertig kilometer verderop moet brengen, gaan de haren me op mijn hele lichaam recht overeind staan! Ik ben na al die jaren in Azië al heel wat gewend maar dit exemplaar zou in Nederland waarschijnlijk nog op de autosloperij worden geweigerd.
Het busje is met staalplamuur aan elkaar geplakt en daarna in de meest lelijke groene kleur gespoten die ze konden vinden. De aanblik van de banden, die nog uit de periode stamden dat de “Formule Een” op profielloze banden reed, laat al het vertrouwen in de technische staat van het voertuig in mijn schoenen zakken. We hebben betaald en we kunnen alleen maar hopen, en bidden, dat we veilig aankomen in Cemoro Lawang.
Ongeveer halverwege op weg naar Cemoro Lawang komt het busje onverwacht schokkend tot stilstand op een gelukkig niet al te steile helling. We kijken elkaar verbaasd aan en wachten af wat er gaat gebeuren. We hebben dus panne! Dat is dan niet geheel onverwacht! Na een moeizaam gesprek begrijpen we dat de chauffeur wacht op een collega die straks over dezelfde weg, en tevens ook de enige weg naar Cemoro Lawang, voorbij komt. “Straks”, een heel erg bekend maar nooit ècht gedefinieerd fenomeen om tijd uit te drukken in geheel zuid-oost Azië. Het kan alles tussen vijf minuten en vijf uur betekenen. Maar de mensen hier hebben de tijd en geen stress, dat is ook veel waard.
Maar gelukkig voor ons valt het mee. Binnen enkele minuten is er een collega chauffeur, in ook zo’n lelijk groene busje, gearriveerd en nadat ze samen wat aan de motor hebben gefriemeld gaan we in konvooi verder de bergen in. De motor maakt nog steeds ongezonde geluiden maar elke meter die we rijden hoeven we niet te lopen. Overstappen in het andere busje is ook niet mogelijk omdat elke zitplaats gevuld is. Met elke kilometer die we dichterbij Cemoro Lawang komen wordt het landschap mooier en Tettje en ik hebben zeer sterk het idee dat we een juiste beslissing hebben genomen om juist deze vulkaan als eerste te bezoeken.
Toevallig hebben Phil en wij ook nog hetzelfde hotel voor vanavond op het oog en we worden daar dan ook voor de deur afgezet. Bij aankomst regelen we een kamer, met twee aparte bedden, voor twee nachten en dat is gelukkig geen probleem. Het is net geen twee uur in de middag, ik heb het idee dat het hier nog erg rustig is en dat de drukte nog moet komen.
’Even afrekenen? Dat is dan 20.000 per persoon voor het nationale park en 300.000 roepia voor de twee overnachtingen.’
Ongeveer vijftien euro per persoon, dat valt dus nog wel mee voor twee nachten slapen? Samen bespreken we voor het eerst deze reis voorzichtig het budget. Ik hoef niet voor een dubbeltje op de eerste rij te zitten maar ik wil het geld ook niet met bakken uit het raam gooien. We zijn het al snel eens. Tettje en ik hebben gelukkig dezelfde ideeën en dat maakt de besluitvorming stuk gemakkelijker.
Zoals ik verwachtte wordt het later op de middag veel drukker zonder dat er al teveel toeristen arriveren. Het zijn bijna alleen jonge Indonesiërs die in groepen arriveren. Drie blanke toeristen bij elkaar oefenen een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit! Iedereen wil ombeurten een gesprek met je beginnen om zo hun niveau in de engels taal te testen. Na de mededeling dat we Belanda zijn gebeurt er vreemd genoeg niets. Er valt zelfs geen korte stilte. Ik vindt dat een beetje vreemd. Hoewel er enkele meisjes een hoofddoekje dragen en aan de jongens niet te zien is welk geloof ze aanhangen voel ik toch niets van die, misschien ongegronde, haat tegen de Hollanders waar ik in de reisboeken voor gewaarschuwd ben.
Ik heb alleen maar jonge mensen om me heen die zeer geïnteresseerd zijn in onze moderne westerse wereld. Wij kunnen ze natuurlijk nog maar weinig vertellen over onze ervaringen in Indonesië na drie dagen. Ook over west-Europa kan ik ze maar weinig vertellen. Maar de verhalen over Thailand en Maleisië vinden ze ook erg interessant omdat ze deze landen in niet al te verre toekomst willen gaan bezoeken. Die twee landen zijn voor hun gevoel moderne vooruitstrevende landen terwijl het met onze kennis tweede- en derdewereldlanden zijn.
Het “Cemara Indah Hotel” is een redelijke plaats om te slapen maar de ligging en het restaurant maken het toch ècht de moeite waard. Mooie vergezichten over de laaggelegen zandvlakte en de vulkanen aan de horizon maken het een genot om op het terras te zitten. De steeds wisselende vergezichten en de rook spuwende Gunung Semeru (Grote berg) of ook wel Marameru genoemd. Deze in het oog springende vulkaan is met zijn 3676 meter hoogte de hoogste berg op het Indonesische eiland Java. Zoals de meeste bergen in de omgeving is het een stratovulkaan.
Het is in de namiddag zon aangenaam vertoeven op het terras van ons hotel en aan de rand van de enorme krater waar de Gunung Bromo in ligt. Totdat de zon langzaam achter de bergrug naar beneden zakt en dreigt om achter de horizon te verdwijnen.
Koud!!!!
Koel is niet het woord, nee, het wordt ècht koud! Dat het geen verrassing is dat het met het vallen van de avond de koude neerdaalt over het hooggebergte blijkt uit het feit dat net voordat het helemaal donker is de wollen mutsen verkoper is gearriveerd. We moeten alle drie hard lachen om dit ingestudeerde toneelstukje! De Indonesische jongeren kijken ook verbaasd toe.
Zodra de mutsen verkoper op het toneel is verschenen halen de lokale gidsen, die naast hun paard of brommer staan en op zoek zijn naar een klus voor morgen, hun mutsen tevoorschijn en trekken die demonstratief ver over hun oren. Alleen dat beeld laat bij ons de gevoelstemperatuur al met tien graden dalen. Binnen enkele minuten gaan er tientallen mutsen van hand op hand. Twee wollen mutsen worden aangeschaft om samen met de jassen de ergste kou te verdrijven, en dat lukt aardig.Voor ruim een euro kun je je niet bekopen! En ik heb mijn souvenir voor deze reis ook meteen gekocht. De zaken zijn gedaan en de mutsen verkoper verdwijnt, na een laatste keer om zich heen te hebben gekeken of hij niemand over het hoofd heeft gezien, weer in de duisternis.
Het is wel weer om half zes donker en ik moet daar steeds weer aan wennen. Duisternis zoals dat alleen maar in verre vreemde arme landen kan zijn. Er is helemaal geen lichtvervuiling en miljoenen sterren schitteren als prijsloze diamanten aan de diep zwarte hemel van oost-Java.
’s Avonds zijn we met een leuke groep mensen aan tafel en we drinken een paar biertjes en eten meerdere gerechten, van gemiddelde kwaliteit. De menukaart is hier, op ruim zevenentwintig honderd meter hoogte, ook beperkt en alle voor rasechte Nederlanders bekende Indonesische gerechten staan in een rijtje op een wat sobere menukaart. We overleven nu al vier dagen op nasi en bami goreng! Het smaakt me prima maar ik hoop wel dat deze eenvoud aan gerechten in de toekomst gaat veranderen.
Waar ik ook zoek in het restaurant er is geen kachel te vinden! Veel gasten zitten met de jas aan en de muts op te eten. Het pittige eten verwarmt ons van binnen en het te koude biertje smaakt me niet zoals het me zou moeten smaken.
Buiten hebben de gidsen een klein houtvuurtje gemaakt waar ze in een kring omheen staan om wat van de aangename warmte op te vangen. Dat is voor ons een uitnodigend beeld en zonder een moment na te denken sluiten we ons aan rond het knetterende houtvuurtje. De rookontwikkeling zal wel een paar dagen in onze kleding blijven hangen maar dat nemen we voor lief.
Het was een heel gezellige avond die helaas al vroeg moet eindigden. Maar dat wisten we van tevoren dus komt het niet als een verrassing. Morgen gaan we namelijk om kwart voor vijf opstaan om de zonsopkomst te bekijken.
Nadat we het water in de douche tien minuten hebben laten lopen is er nog geen spoor van warm water te bekennen.
‘Het zal wel een zonneboiler zijn met een kleine capaciteit die al lang leeg is!’, denk ik hardop terwijl Tettje mijn idee meteen bijvalt.
Dan duiken we maar ongewassen onder de dekens. Het is ondertussen ook in onze kamer zo koud geworden dat ik besluit om met al mijn kleren aan en mijn muts op naar bed te gaan. Het is echt stervenskoud hier! Het zal een korte en onaangename nacht worden maar wie wat moois wil zien of meemaken moet nu eenmaal lijden.