Haputale, 22/02/2008
Ik was lekker fris om half zeven en sloeg daarom de ijskoude douche maar over. Binnen tien minuten zat alles in weer in mijn rugzak en ik was klaar om te vertrekken. Maar natuurlijk eerst ontbijten en wie kwam aangeschoven aan het ontbijt? De gids die twee dagen spoorloos was geweest. Hij probeerde mij met man en macht over te halen om nog maar een nachtje te blijven en zo de trip mee naar het regenwoud te kunnen maken. Helaas had ik geen tijd om hier nog een dag aan te besteden, mijn schema is al erg strak.
Nadat mij de rekening werd overhandigd begreep ik waarom ik tussendoor niet mocht betalen. De maaltijden waren duurder dan in Singapore en de opbrengst van het avondeten was voldoende om een gezin twee weken te voeden. Het ontbijt was zo duur dat ik in menige vakantie bestemming een vol Engels ontbijt zou kunnen bestellen en nu klaag ik ook maar meteen over de muffe schimmelige matrassen en kamers voor de hoofdprijs. Met andere woorden, tenzij je echt nog nooit een regenoerwoud hebt gezien sla deze dure en slechte tour over. Het “Sinharaja Rest” in Deniyaya is het niet waard, het is best jammer dat de gids alleen maar aan geld denkt want de twee oudjes waren echt lieve mensen.
Met een bittere nasmaak in de mond liep ik met een stevige pas richting het busstation, ik wilde hier zo snel mogelijk weg. De bus vertrok een kwartiertje later maar dat maakt niets uit als je de tijd hebt. Negentig roepies voor de eerste etappe naar “Pelmadulla”, daar zou ik over moeten overstappen op een andere bus.
We klommen gestaag en het landschap veranderde opnieuw. We waren nu in het theeland, tenminste, dat was het enige dat ik kon herkennen. We hadden langs honderden hectaren muskaatnoten kunnen rijden zonder dat ik het ooit wist. Ik had een mooie plaats voorin en genoot van het uitzicht naast en voor me. Vooral toen er twee jonge vrouwen gestoken in een oranje en zuurstokroze sarongs voor me kwamen zitten. Ze hadden de rode stip op hun voorhoofd om hun tegen het kwaad te beschermen en soms betekend het ook dat ze zijn getrouwd. Toch zaten ze een beetje naar me te lonken en te giechelen tijdens hun achter de kleine donkere handen gevoerd gesprek. “Mooi in de luier en lelijk in de sluier”, zei mijn grootmoeder altijd en hier is het zeker waar. Na een jaar of twintig neemt de uiterlijke schoonheid snel af.
De busrit duurde wel een paar uur want het gemiddelde ligt hier zelden boven de 25 km/u. Onderweg wordt ook een paar keer gestopt om wat te eten en te drinken of om het tijdschema opnieuw bij te stellen. In “Pelmadulla” had ik de dorpsgek aan mijn broek hangen. Er was al geïnformeerd naar de bus die door “Haputale” heen zou rijden met als eindbestemming “Badulla”. De persoon die mij had geïnformeerd had zijn loket verlaten en ik was aangewezen op de omstanders.
“Where you go?”, vroeg een klein mannetje in een omslagdoek met gitzwarte tanden en vuurrode lippen van de het betelnut kauwen.
“Haputale”, antwoordde ik.
Hij wees naar een bus die op het punt stond om weg te rijden. De kleine man riep iets in de richting van de kaartverkoper en piepend en krakend verminderde de bus haar snelheid. Wij erachteraan, de kleine man voorop met zijn omslagdoek opgetrokken en ik puffend en hijgend met mijn rugzak op me rug. Ik plaatste me op een vrije plaats op de achterbank van de bus en de kaartverkoper stond onmiddellijk bij me.
“Eh, Haputale”, zei ik.
Hij maakte een horizontaal kruisend gebaar met zijn open handen en schreeuwde iets in het Singalees naar de chauffeur. Met een ongelofelijke remkracht stond de bus binnen enkele seconden stil en niet veel later wij weer in de brandende middagzon. De kleine man met de zwarte tanden en de rode lippen stond te gieren van het lachen en maakte een dansje van plezier. Nat van het zweet liep ik terug naar het busstation om te zien of de informant weer op zijn plaats zat. Hij zag me al van verre aankomen en schoot ook in de lach toen hij de kleine man in mijn kielzog zag.
“He crazy”, lachte hij me toe.
“Ja, elk dorp heeft er één of twee”, dacht ik lachend als een boer met kiespijn in mezelf.
Alles kwam in orde en om half twee zat ik in de juiste bus richting “Haputale”. Het eerste gedeelte was nog redelijk vlak maar toen we eenmaal aan de klom begonnen bleven we ook klimmen. Het grote rode monster blies een dikke zware zwarte walm uit tijdens de grote inspanning om naar boven te komen. Ik was blij dat we er waren. Ook al hoef je maar alleen in de bus zitten toch wordt je moe.
Het eerste guesthouse wat ik op het oog had was goed genoeg. “Royal Top Rest Inn” voldeed nog steeds aan de omschrijving in mijn reisgids en de kamers waren niet al te duur en hadden warm water. Een moslim in een lang gewaad, Mohammed genaamd, ontving me en ik voelde me meteen thuis. Binnen tien minuten had ik de excursies voor de komende dagen geregeld en we waren samen op weg naar het internetcafé. Helaas is dat hier niet al te best dus jullie moeten nog even geduld hebben voordat er meer verhalen op mijn weblog komen.
Morgen wordt ik om kwart over vijf opgehaald om naar de “Horton Plains” te gaan. Twee flessen bier en een gebakken rijst met een kleine kipkerrie vulde de mens en met een goed gevoel lag ik om iets over negen op bed.