Kathmandu (Hotel Marshyangdi), dinsdag 1 december 2009
“Het leven is maar tijdelijk, en de dood is onvermijdelijk”, is een regel uit een liedje van het “Klein Orkest” uit 1983.
Zelf heb ik in het verleden niet al teveel met deze, in de ogen van de Christelijke wereld, duistere en treurige gebeurtenis te maken gehad maar mijn reizen door het verre oosten hebben mijn beeld over het vertrek en de reis naar het volgende leven, of het eeuwige leven, wel veranderd.
Boeddhistische crematies in Thailand, het reinigen van de beenderen van de voorouders op het kerkhof door de Chinezen en het opbaren en ritueel naar de bergen brengen door de Naxi in China zijn daar voorbeelden van.
Vandaag veranderde ik zonder enige aanwijsbare reden tijdens het ontbijt mijn plannen. In plaats van de oude stad van de koningen, “Bhaktapur”, wilde ik vandaag de “Pashupatinath Tempel” en de “Bodhnath Tempel” in Kathmandu bezoeken.
De wachtende taxichauffeur aan de poort van het hotel was duidelijk teleurgesteld nadat hij te horen kreeg zijn hoofdprijs van vandaag te zijn misgelopen. Maar nadat ik hem had uitgelegd dat we van de week toch nog wel naar “Bhaktapur” zouden gaan liep hij lachend weg. Hij accepteerde mijn aanbod niet voor de korte rit naar de “Pashupatinath Tempel”.
In de groep wachtende taxichauffeurs was er één die mijn aanbod accepteerde en even later wormde ik me voorin de kleine taxi. Tijdens de hectische taxirit in een Maruti Suzuki Alto door de ochtendspits van Kathmandu dacht ik aan de crematies die ik zou gaan aanschouwen. In een ver verleden had ik ‘s avonds naar de verhalen van Kris geluisterd over de brandstapels langs de rivier in Varanasi en over de lange schaduwen die de alles verslindende vlammen van het vuur worpen in de donkere nacht. Ik wist niet of mijn maag hier wel sterk genoeg voor was. Het ging tenslotte wel over mensen en niet over een barbecue van dieren! Nog voordat ik een antwoord op deze vraag had gevonden stopte de Hindoe taxichauffeur aan het begin van een lange stille weg die naar de tempel leidde.
De bekende braderie van souvenirs links en recht van de weg was al opgezet maar hier en daar werden de stalletjes onderbroken door een marktstal met meer serieuze religieuze attributen. Felgekleurde poeders en bloemenkransen van oranje afrikaantjes, een veelvoud van rood en oranje textiel, wierook en afbeeldingen van de Shiva en de Ganesh. Er heerste ook een disciplinaire stilte die meteen opviel na de wervelende rit met de taxi. Wijfelend schuifelde ik langzaam richting de goudkleurige koepels van de tempel in de verte.
De tempel zelf is verboden voor alle niet Hindoes, ik had ergens in een reisboek gelezen dat je hoog vanaf de andere oever van de rivier toch een goed zicht had wat er zo allemaal binnen de afgesloten muren van de tempel gebeurde. Ik kocht een toegangsbewijs voor vijf Euro en vanaf dat moment werd ik aangevallen door een horde verkopers. Allemaal rotzooi en gezeur! Zonnebril omlaag en met een streng gezicht zwijgend stil blijven staan! Klagend en scheldend verlieten ze één voor één de lange bebaarde blonde Nederlander.
Ik sloeg meteen links af door een laag poortje en belandde op een kleine binnenplaats bezaaid met mini stoepa’s, fallus symbolen en hun vrouwelijke tegenhangers. Er hing een dichte zware grijze rook in de lucht die de geur had van een slecht trekkende houtkachel. Er lag een één meter hoge muur tussen mij en de crematie plaatsen aan de rivier. Vechtend tegen de nieuwsgierigheid schoot ik eerst wat foto’s van de wereld in de rook. Eeuwenoude stoepas ingewreven met een regenboog van kleuren. Tempelbewoners die leefden van de doden lagen te slapen in de langzaam warmer wordende ochtendzon.
“De ene zijn dood is de ander zijn brood” is hier in al haar werkelijkheid te aanschouwen.
Wanneer ik eindelijk al mijn moed bijeen heb geraapt sluip ik naar de muur voor een eerste blik in deze wereld van een oosterse Breughel. Het eerste wat op mijn netvlies verschijnt is een houtstapel afgedekt met brandend stro. Een arm met een hand steekt uit de dansende vlammen als een arm van een prinses die een handkus van haar prins verwacht. In mijn hoofd breekt er een tweestrijd uit tussen omdraaien en wegwezen en mijn nieuwsgierigheid voor vreemde culturen. De laatste wint en zonder een foto te nemen kijk ik toe hoe een man in een wit gewaad de zwartgeblakerde arm met een bamboepaal terug in de vlammen steekt. Welkom in Nepal!
In mijn ooghoek zie ik een stoet mensen verschijnen met een rijk versierd lijk in hun midden. De werkelijkheid is misschien anders maar in mijn belevingswereld is het een lijk van een oude kleine man. Zijn voeten steken onderuit de oranje gewaden en terwijl de dragers de eerste rituele rondjes draaien boven de nieuwe vuurstapel schiet ik discreet mijn eerste foto’s. Het lijkt wordt ritueel gereinigd met het water uit de sterk vervuilde heilige rivier. Een zak rijst op de borst voor onderweg en één van de kaalgeschoren mannen krijgt een bosje aanmaakhout in zijn handen gedrukt met daarop een soort aanmaakblokjes voor de barbecue. Kleine gele vlammetjes spelen in de wind als hij opnieuw een rondje rond het lijk maakt. Een andere man beschermd de kleine vlammetjes met zijn handen tegen oneerbiedige wind. Terwijl één van de aanwezige vrouwen op een hoge toon huilt en klaagt bukt de kale man in het wit om het vuur te ontsteken. Eerst onder het hoofd, dan onder de voeten. Terwijl de vlammen vechten om de opgestapelde houtblokken en het aanmaakhout nemen de vrienden en familie voor de laatste keer afscheid. Zonder om te kijken verlaat de rouwende stoet de vuurplaats.
De ceremoniemeester gekleed in een wit gewaad neemt nu de taak van het gezinslid over als eerste stoker. Geconcentreerd zorgt hij dat vlammen gelijkmatig verdeeld het door de geest verlaten lichaam verteren. Een bosje hout hier, een beetje stro daar en vooral ervoor zorgen dat er geen ledematen uit het vuur vallen. Zeven brandplaatsen die vierentwintig uur per dag en driehonderdvijfenzestig dagen per jaar in bedrijf zijn. Twee brandplaatsen verderop heeft het vuur gewonnen en worden de smeulende resten, zonder enige twijfel van de man in het witte gewaad, in de rivier geschoven om te doven. Ik ben minder dan een half uur bovenop de muur geweest maar het is zeker één van mijn meest intense ervaringen tijdens mijn reizen in Azië.
Gefascineerd door wat ik net heb gezien loop in over een oude stenen brug naar de overkant van de rivier om even te gaan zitten en na te denken over wat ik net allemaal heb gezien. Veel tijd om na te denken heb ik niet want aan de andere kant van de brug aan dezelfde oever worden de lijken voorbereid voor hun laatste reis. Handen vol met water verdwijnen in de mond van de in het oranje gewikkelde overledene. Zijn of haar voeten zijn ondergedompeld in het heilige water van de rivier.
Een groep luide Duitse toeristen zonder enig respect lopen achter mij langs en bespreken hun plannen voor de lunch. Het is een groot voordeel wanneer je verschillende talen spreekt!
Voor de tweede keer ontsnap ik aan het onwerkelijke ritueel. Ik heb voor nu genoeg gezien. Een groep oude Baba’s met hun in rood en geel geverfde gezichten zeuren of ik een foto wil nemen. Sorry, maar nu niet meer want ik heb geen zin om ruzie met jullie te maken over een Euro of twee.
Opnieuw gaat mijn interesse uit naar de rituelen van de crematie. Nu zit ik op de oever aan de overkant van de rivier en zie hoe de rook van vier brandplaatsen langzaam opstijgt. Opnieuw verschijnt er een familie met een door de ziel verlaten lichaam. Verder weg betekend minder betrokken, maar zeker niet minder intens. Een kwartier lijkt wel een uur! Ik probeer zoveel mogelijk indrukken in me op te nemen.
Voor de tweede keer op de brug aanschouw ik een beeld dat voor altijd op mijn netvlies zal blijven staan. Er valt een onderbeen met een onaangetaste voet uit het vuur. Nog voordat de man in het witte gewaad het kan oprapen valt ook het andere onderbeen naast de vuurstapel. Zonder enig gevoel raapt hij beide onderbenen op en vertrouwd ze opnieuw aan het alles verterende vuur toe.
In een microseconde beslis ik dat het genoeg is geweest en ik ga half gehypnotiseerd op pad naar de volgende tempel. Een klim over een heuvel voel ik niet eens, mijn hersenen draaien nog op volle toeren om alles te verwerken wat ik hier in ruim anderhalf uur heb gezien. Ik ben op weg naar de “Bodhnath Tempel” een paar kilometer verderop.
Onderweg vecht ik opnieuw met een monster uit het verleden. Aangesterkt door mijn ervaringen van deze ochtend loop ik alleen door de verlaten smalle straten van Kathmandu. Er is na de ervaring van vandaag iets van me afgevallen en ik voel me lang niet zo onbehagelijk dan eerst. Ik wil niet zeggen dat het al honderd procent is maar ik voel me een stuk zekerder dan een paar maanden geleden. Het was gewoon het lot dat me trof! De kans dat het opnieuw gebeurt is heel erg klein.
Onderweg aanschouw ik het dagelijkse leven in een miljoenenstad in een derde wereld land. Vrouwen in vuile jurken leggen tweedehands dakpannen op een huis dat in Nederland rijp voor de sloop zou zijn. Meerdere barbiers op zoek naar meer werk bieden me aan om mijn baard van bijna drie weken af te scheren. Desondanks dat ik benieuwd ben naar de prijs sla ik de aanbiedingen toch maar af. Een vrouw, waarvan ik de leeftijd onmogelijk kan raden, zit met enkele vriendinnen langs te weg te praten terwijl ze wol spint op een kleine mobiel spinnenwiel. Ik geniet met volle teugen en loop het laatste gedeelte met twee kinderen mee die me in verbazend goed engels hun dromen toevertrouwen. De ene wil graag voor Manchester United voetballen en de andere wil de nummer één golf in de wereld worden wanneer Tiger Woods zijn carrière beëindigd. Kinderen zijn overal in de wereld hetzelfde, ze worden pas later verpest door het kapitalisme en de dwang om te consumeren.
Bij de poort naar één van de grootste Boeddhistische stoepas in de wereld aangekomen bekruipt me het gevoel van een valse vooruitgang. De commercie heeft hier gewonnen en een flink deel van de maagdelijke schoonheid weggenomen. De rij huizen langs het plein waarop de stoepa ligt zijn veranderd in hotels, cafés, restaurants en souvenirwinkels. Slecht enkele hebben hun eeuwenoude bestemming kunnen behouden. Een klein klooster met een enorm gebedswiel en een rijk versierd gebouw dat als doel heeft geld in te zamelen voor de vrijheidsstrijd van Tibet. De hoop leeft nog vol op maar het gezonde verstand zegt toch wel dat na vijftig jaar Chinese bezetting de kans op onafhankelijkheid tot bijna nul is gedaald. Er zijn te weinig echte Tibetanen om de strijd met de tijger uit het middenland aan te gaan.
Ik laat me de pizza op één van de dakterrassen met een uitzicht op de Bodhnath goed smaken. De beelden op mijn netvlies van deze ochtend hebben de trek in ieder geval niet weggenomen maar mijn beleving over het leven en de dood wel aardig verschoven. Mocht het noodlot mij treffen waar ook op de wereld dan is dat ook voor mij de oplossing! Gewoon op een stapel hout en de vlam eronder.
“Dat is brandhout, goedenavond!”
Het is nog vroeg in de middag maar ik sta te popelen om terug naar mijn hotel te gaan om de foto’s te bekijken en mijn verhaal op papier te zetten. Dit moet, met grote zekerheid, de meest intense dag van mijn verblijf in Nepal zijn. Ik heb nog drie dagen over maar ik kan moeilijk geloven dat één van deze dagen vandaag kan overtreffen.
Met het nieuws van CNN op de achtergrond bekijk, bewerk en label ik mijn foto’s. Het schrijven van het verhaal wordt voor twee uur onderbroken voor een Steak met BBQ saus en patat. De elektriciteit is voor twee uur beperkt en de meeste hotels draaien op aggregaten. Net voor negen uur ben ik weer terug op mijn kamer en precies op tijd wordt de elektriciteit weer ingeschakeld en schiet de TV weer aan.
Met mijn verhaal voor zestig procent klaar en de beelden van vanochtend nog steeds op mijn netvlies schakel ik om tien uur het licht uit. Warm van binnen en met een voldaan gevoel denk ik aan wat ik vandaag weer allemaal heb mogen zien en meemaken.
“Dit is de reden waarvoor ik het doe en waarvoor ik onderweg ben!”
Welterusten, morgen is het weer een mooie dag in Kathmandu, Nepal.