donderdag 26 juli 2012

Nederland: Een geheimzinnig zakje


Pattaya (Boxing Roo (7))

Hoe kun je als kind de financiële  rijkdom van je ouders beoordelen? Zeker als je een jaar of zeven bent heb je geen enkel aanknopingspunt over de inhoud van de huishoud portemonnee. Ik herinner me huishoudboekjes die de kruidenier langs de deur Bracht gedurende de week invulde en mijn moeder op vrijdag wanneer de geldzakjes binnen waren afrekende. Mijn vader strooide af en toe op een zaterdagavond met briefjes van vijfentwintig gulden en omdat ik veel te klein was om er ooit één te bemachtigen stopte hij dan ook zo’n rood briefje in mijn gele spaarpot van de nutsspaarbank in de Tolstraat.
Zelf heb ik het gevoel dat ik een zorgeloze jeugd heb gehad en dat het me aan niets heeft ontbroken. Ik was een soort nakomertje in ons gezin en het gat tussen mij en de broer boven mij was veertien jaar. Altijd goed in de kleren en altijd lekker en goed eten. Dat was belangrijker dan de kleding bij ons thuis. Eigenlijk durf ik best wel toe te geven dat ik een beetje verwend ben.
Er waren wel meer kinderen in de familie maar die waren allemaal jonger. Niet dat het grote aantallen waren want de teller van de kinderen bij mijn broer en twee zussen is op vijf blijven steken. Het grootste voordeel van de oudste en grootste was dat ik nooit iets hoefde “af te dragen” als ik op de vrije woensdagmiddagen op de stadswallen ging spelen.
De term “af te dragen” betekend dat wanneer de kleding voor mij te klein werd dan ging het over op een ander kleiner kind die vaak het te grote kledingstuk op gepaste momenten, zoals ravotten op de wal of voetballen in de kindertuin, moest dragen.
Het tegenovergestelde van het afdragen was “de zondagse”, oftewel, die nieuwe kleding. Alles waar zondags voor stond was speciaal in de jaren zestig! De zondagse zwarte lakschoenen, een zondagse trui en soms ook zondagse biefstuk.
Hoewel we van huis uit protestant waren en ik een paar jaar naar de zondagsschool ben gegaan speelde het geloof nooit een grote rol in het gezin. Er werd voor het eten nooit gebeden en ik kan me niet herinneren dat we ooit naar de kerk zijn geweest. Toch speelde de laatste dag van de week, waarom weet ik niet maar ik heb de maandag altijd als het begin van de week ervaart, een belangrijke rol in het gezin.
Een speciale dag met zondags eten! Een speciaal gerecht waar we allemaal van smulden was gebraden kip! De stukken werden in de grote gele gietijzeren braadpan gebakken in een heel pakje Bleu Band margarine. De diepvries had in de jaren zestig zijn intrede gedaan en met die super koelers waren er ook veel nieuwe producten op de markt verschenen. Vlees en groenten waren nu het hele jaar verkrijgbaar en niet meer afhankelijk de seizoenen. De weckflessen en de weckketel waren achter in de schuur beland waar ik af en toe een paar elastieken ging pikken voor mijn stiekem gemaakte katapult. Wecken was uit omdat de vitaminen een modewoord was geworden.
Maar in die kippen die hard als staal op een zaterdagmiddag uit de boodschappentas op tafel kwamen hadden een geheim in hun harde dode lijf verborgen. Ik had het al vaker gezien wanneer er op zondagochtend voorzichtig het plastic omhulsel van de ontdooide kippen werd gesneden. Ma keek altijd eerst over haar schouder of de kust veilig was en daarna peuterde ze uit elke kip een klein geheim gerold in sterk wit papier.
Als ik werd opgemerkt klonk het: ‘Niets voor kleine jongetjes!’, en de twee pakketjes verdwenen op een schoteltje weer in de koelkast.
Ik heb nooit het lef gehad om op een moment van onachtzaamheid een pakketje uit de koekast te halen en te kijken wat er in zat.
Maar het geheim werd nog mysterieuzer wanneer Ome Jan de pakketjes aan het einde van de zondagmiddag kwam ophalen. Het was een complot want er waren zeker meer dan twee personen bij betrokken! Ome Jan was mooie! Het was de broer van mijn moeder en met hem kon je altijd lachen. Hij woonde aan het begin van de Nonnenstraat tegenover de Openbare Dr. A.F. Philips School, mijn lagere school.
De geur van de gebraden kippen hing nog in de keuken wanneer ome Jan de twee pakketjes van mijn moeder in een snelle handeling aangereikt kreeg en die verdwenen dan nog sneller in de zak van zijn werkman’s colbertje. Ome Jan dronk dan een kop thee of koffie, van bier werd hij lastig zei mijn moeder altijd, en vertrok dan met de zaterdagkrant onder zijn arm weer naar huis.
Hoe vaak ik dit schouwspel heb aangezien voordat ik aan ome Jan durfde te vragen wat er in die pakketjes zat weet ik niet. Maar gezeten op zijn knie, toen mijn moeder voor een moment de keuken had verlaten, won de nieuwsgierigheid van mijn angst.
‘Wat zit er in die zakjes ome Jan?’, vroeg ik verlegen.
Ome Jan was een rauwe en hij keek niet zo nauw. Met zijn ene oog half dicht haalde hij lachend een pakketje tevoorschijn en rolde het zonder te aarzelen open. Met grote ogen keek ik naar het hoopje onbekende bloedige materie. Jan vlocht alles uit elkaar en legde me in duidelijke taal uit waar ik naar keek.
‘Organen en de nek van de kip’, zei ome Jan lachend.
‘kijk hier!’ ging hij verder en wees met zijn donkergele sigarettenvinger naar de uitgestalde brokjes kip.
‘De nek, het hart, de lever, ….’, en toen werd de anatomische les van ome Jan door mijn moeder abrupt aan een einde gebracht.
‘Laat hem met rust en ga naar huis, Bep zit te wachten!’, klonk het geïrriteerd terwijl ze mij van zijn been trok.
Met een gracieuze zwaai vloog ik in de richting van de woonkamer als teken dat ik de keuken moest verlaten. Ik zocht dan troost bij mijn vader die in alle stilte een sigaar zat te roken.
Later in bed had ik de wildste ideeën wat ome Jan met de pakketjes zou doen maar geen enkel idee kwam ook maar dicht bij de werkelijkheid. Uiteindelijk dacht ik dat ome Jan een nieuwe kip zou maken van die pakketjes. Maar zou dat dan één kip of twee kippen zijn? De volgende dag kreeg ik voordat ik naar school ging een onverwacht antwoord van mijn moeder op mijn brandende vraag. Ome Jan at de inhoud van die twee pakketjes op nadat tante Bep die voor hem had gebraden.
‘Maar waarom eten wij dat niet?’, vroeg ik mijn moeder.
Ze schudde onbegrijpend met haar hoofd en duwde me voorzichtig door de lange gang naar de voordeur. Op weg naar school dacht ik nog na over de ontrafeling van dit geheim en toen ik Johan, de oudste zoon van ome Jan, vroeg ik hem naar die kippengeheimen. Hij haalde zijn schouders op en had geen idee waar ik het over had.
Later heb ik me gerealiseerd dat de organen van dieren niet zondags waren. Dat was afval of het werd doordeweeks gegeten, alleen de kip zelf kreeg het predikaat “zondags” opgeplakt. Vandaar dat ome Jan altijd die zakjes kwam ophalen. Maar was het voor ome Jan dan geen zondag?
Zeer zelden kwam er bij ons in het gezin orgaanvlees op tafel. Heel soms gebakken lever, waar ik nu nog van gruwel, en wat vaker Saksische leverworst wanneer Chiel van der Wal, de slager waar mijn moeder huishoudster was, die vers had gemaakt.
“Zondags” bleek later een vlucht uit het arbeidersmilieu te zijn, een kort warm moment in de wereld van de middenstand. Die momenten werden steeds langer. Het weekend nam het over van de zondag en nu is biefstuk op een woensdag de gewoonste zaak van de wereld. Maar voor mij zal woensdag altijd gehaktdag blijven en mijn beste kleren zondagse kleren!
Copyright/Disclaimer