maandag 18 januari 2010

Nieuw Zeeland, een rit in de “Overlander”

Wellington, 18 januari 2010

De wekker heb ik ook deze ochtend niet gehoord. Met net voldoende slaap werd ik voordat de wekker afging om half zes wakker. Na tien minuten te hebben liggen nadenken over “de zin het bestaan” stapte ik de open ruimte in het midden van de pikdonkere kamer in. Gisteren was mijn rugzak al negentig procent gepakt en alleen een paar kleine dingen moesten nog een plaatsje krijgen. Juli stond meteen naast me om afscheid te nemen en iets over zes stapte ik de schemerige ochtendlucht van Auckland in.
Gisterenavond had ik gelukkig op tijd ontdekt dat het stationsgebouw waar ik al vaak was langsgekomen niet meer in gebruik is. Er was nu een station, Britomart, onder de grond en dat lag twee keer zo ver weg. Met een natte rug en stevig hijgend liep ik het perron op. Perron drie, een gewone trein met vier rijtuigen stond al klaar en de achterste had een gezellig zitje. Daar zou ik dus wel willen zitten deze reis!
De rugzak werd strategisch in het gezellige zitje geplaatst en ik ging op pad voor een kop koffie terwijl een kale Welshman mijn rugzak in de gaten zou houden. Bij terugkomst stond mijn rugzak nog alleen in de trein omdat je internetkaartje moest worden gecontroleerd. Je kreeg dan ook meteen een stoelnummer toegewezen. Dat was balen! Maar mijn stoelnummer bleek een lot uit de loterij. Twee rijen voor het gezellige zitje achter in de trein!

Terwijl ik zat te wachten en genoot van mijn koffie en broodje rosbief werd het steeds drukker achter in de trein. Een man van mijn leeftijd met een kind en een oudere vrouw maakte de groep compleet. Langzaam trok de trein op en de reis door het hart van Nieuw Zeeland was begonnen. In het begin van de reis vroeg ik me nog een paar keer af waarom ik voor de treinreis had gekozen. Ik wist het niet. Ik wilde eerst rustig aan beginnen aan deze nieuwe reisbestemming en een treinreis leek me een rustig en zeker begin.

Steve Porter en Brianna bleken een godsgeschenk. Steve reed in zijn vrije tijd op een oude stoomtrein en hij kende het traject uit zijn hoofd. Onderweg wist hij steeds interessante dingen en kleine anekdotes te vertellen. Over rampen en technische zaken. Met een gemiddelde snelheid van zestig kilometer per uur reden we door het steeds wisselende landschap. Glooiende groene heuvels met af en toe in de verte een flinke vulkaan. De “Ruapehu” is 2797 meter hoog en toen hij zich voor een moment liet zien door het opengaande wolkendek stond hij meteen op de lijst van plaatsen die ik op het Noord-eiland wilde bezoeken.

Na ruim twaalf uur en 681 kilometer in de trein reden we het station van Wellington binnen. De eerste indrukken waren ook precies wat ik er van verwacht had. Auckland op een zondagochtend! De stad was uitgestorven en ik vroeg me nu voor de eerste keer hardop af wat ik in Nieuw Zeeland zou moeten gaan doen. Gelukkig was dit gevoel snel verdwenen.
Aan de receptie van het hostel waren de zaken zo geregeld. Het “Downtown Backpackers” is een hostel van Australische proporties. Je moet er voor alles betalen en op alles zit een heftig statiegeld. Er zijn meer regels dan bij het golf en het is en blijft erg onpersoonlijk, net als in een hotel.
“Het is maar voor twee dagen”, lachte ik in mijzelf.
De kamers waren prima maar de matrassen waren wel heel erg dun. Ik hoopte dat ik een goede nachtrust zou hebben maar ik had wel mijn twijfels. Na een avondmaaltijd van mosselen met brood vond ik dat het allemaal genoeg was geweest. Ik was moe en wilde slapen.

Voordat ik in slaap viel dacht ik nog na over de treinreis.
“Zou ik het nog een keer doen?”
“Zeker niet, want ik kom hier nooit meer terug!”
Ik heb het tot nu toe prima naar mijn zin maar ik kom hier bijna zeker nooit meer terug.
“Waarom?”
“Nieuw Zeeland ligt aan het einde van de wereld zoals wij het kennen, je bent er nooit op doorreis en dat maakt het duur.”
“Wat ik tot nu toe op het Noord-eiland vanuit de trein heb gezien is ook niet echt bijzonder. Ik heb het allemaal al een keer ergens anders gezien.”

Copyright/Disclaimer